We zouden allemaal wat vaker in onze tuin moeten gaan zitten. Dat vindt Damon Young, de auteur van Filosoferen in de tuin. In zijn boek legt hij het verband tussen de tuin, de natuur en de denker. Aan de hand van verschillende filosofen en hun tuinen laat hij ons de intellectuele waarde van de tuin inzien. In het onderstaande stuk schrijft Young over Socrates en zijn verbintenis met de tuin en wat dat bij hem teweeg heeft gebracht.
Is de frisheid van de lucht niet welkom en plezierig
(…) En als bekroning van de geneugten het gras, dik
genoeg en op een zachte helling, zodat je hoofd er
heerlijk comfortabel op ligt.
Socrates, in Plato’s Phaedrus
Ondanks zijn voorliefde voor dolle kervel stond Socrates niet bekend om zijn botanische belangstelling. ‘De mensen van de stad
zijn mijn leermeesters,’ vertelde hij zijn vriend Phaedrus, ‘niet de bomen of het land.’ Toch was Socrates graag in de buitenlucht – in de winter dwaalde hij gekleed in een licht gewaad door Athene. Maar hij hield zich onmiskenbaar bezig met menselijke zaken. Moraliteit was belangrijker dan biologie of natuurkunde: ‘ken uzelf’ was het motto van Delphi. Om zijn ideeën te verfijnen had Socrates conversaties en discussies met de andere vrije burgers nodig, wandelen door de velden leverde niets op. De filosoof kwam daarom maar zelden buiten de stadsmuren. Hij stichtte geen Lyceum of Academie – zijn leslokaal was gewoonlijk de agora, het marktplein van Athene. Maar Plato heeft ons één belangrijke dialoog nagelaten waarin Socrates de lof van een tuin zingt: Phaedrus. Socrates’ kortstondige flirt met een heilig bos is een verrassende getuigenis van de intellectuele waarde van de tuin.
In zijn dialoog vertelt Plato hoe Socrates door zijnvriend Phaedrus wordt overgehaald om de stad uit tegaan, waar Phaedrus hem een nieuwe verhandelingvan de redenaar Lysias zal voorlezen. Phaedrus wandelt op bevel van zijn arts, Socrates uit nieuwsgierigheid. Ze lopen naar een heilig bos langs de oevers van de rivier de Ilyssos, even buiten de stadsmuren van Athene. Christopher Thacker noemde in zijn Tuinen door de eeuwen heen de heilige bossen de voorlopers van de klassieke tuin. Vaak ingericht met beelden en altaren bezaten ze een gewijde sfeer en waren daarin zowel gescheiden van de stad als van de ongerepte natuur. Socrates, die nooit veel belangstelling voor bossen en weiden had getoond, zit bij de Ilyssos en wordt overvallen door een merkwaardig lyrisch gevoel. ‘Dit is echt een prachtige plek om te rusten met die grote plataan met brede kroon,’ zegt hij tegen de verblufte Phaedrus, ‘en de schaduw van de hoge takken van de agnos is werkelijk heerlijk. Nu hij in volle bloei staat, zorgt hij ook voor een heerlijke geur.’ Door de hele dialoog heen laat Socrates weten door de geesten van het bos geraakt te zijn. Hij roept de muzen aan om hem te helpen met zijn redevoering en spreekt over een ‘goddelijke aanwezigheid’ die hem vervult. Op een gegeven moment noemt hij zijn stijl ‘dithyrambisch’ – een verwijzing naar de lofliederen die traditioneel door Dionysus geïnspireerd werden, vaak in een heilig bos. Ondanks de karakteristieke ironie van Socrates is de sfeer van de dialoog lyrisch – een breuk met zijn gebruikelijke sobere logica en droge humor. Phaedrus was ook nieuw voor Plato, die wantrouwig stond tegenover lichamelijkheid en de zintuigen. In Phaedo, bijvoorbeeld, stelt hij dat de ziel door het lichaam ‘op een dwaalspoor’ wordt gebracht. De ware filosoof moet het vlees overwinnen, voor zover dat mogelijk is. Maar aan de oevers van de Ilyssos laat hij Socrates bezeten raken door ‘goddelijke waanzin’ en de fysieke wereld, waar de schrijver gewoonlijk laatdunkend over deed, prijzen: het briesje, het koor van de cicaden en een ‘kussen’ van gras. Overmand verklaart Socrates dat poëtische bezetenheid ‘een gevoelige, maagdelijke ziel grijpt en tot hartstochtelijke expressie aanzet.’ De geesten van het land kunnen, als de schoonheid van een minnaar, de dichter een glimp van de fundamentele werkelijkheid laten zien: Plato’s goddelijke ideeën in plaats van de illusies van het gewone leven. Het gaat er hier niet om dat Socrates lyrisch werd, maar dat het heilige bos de oude lastpak en zijn leerling een transcendente visie biedt, die ze op de markt of in het gymnasium niet hadden kunnen vinden. De gewijde sfeer van de plek inspireert de overpeinzingen van Socrates – op lichamelijke wijze. Hij denkt niet alleen na over de verbanden tussen waanzin, schoonheid en waarheid, maar voelt ze, alsof zijn lichaam wordt overgenomen. Het precieze mechanisme van Socrates’ openbaring is niet belangrijk. De verklaringen van Plato zijn vaak eerder mythisch dan wetenschappelijk en bevatten bovennatuurlijke elementen waar moderne denkers nogal wat moeite mee hebben. Maar desondanks is Phaedrus een frappant voorbeeld van het filosofische potentieel van de tuin. De schoonheid van het bos was voor Socrates esthetisch aas aan de haak van mijmering en reflectie. Phaedrus noemt Socrates een ‘vreemdeling’ die door de poorten gaat en zijn stad voor het eerst ziet. Met andere woorden, het bos zet tot een andere geestesgesteldheid aan. De filosoof hoefde alleen maar opnieuw te kijken, met deze specifieke ontvankelijkheid en scherpzinnigheid.
De openbaring van Socrates lijkt praktische gevolgen voor Plato te hebben gehad. Rond dertig jaar later opende hij zijn school bij het gewijde graf van de held Akademos, ook vlak bij de stadsmuren. Iets meer dan een decennium na de dood van Plato opende diens leerling Aristoteles het Lyceum, niet ver van de rivier de Ilyssos. Sinds de klassieke tijd hebben, zoals we zagen, vele filosofen, schrijvers en dichters dit voorbeeld gevolgd op zoek naar iets wat niet in een woonkamer in Sussex, een collegezaal in Bazel of een appartement in Parijs is te vinden. Ze hebben de tuin tot hun intellectuele en artistieke medewerker gemaakt – een soort stille vennoot. Sommigen, bijvoorbeeld Woolf, Orwell, Dickinson, Austen en Voltaire, staken daarbij regelmatig zelf de handen uit de mouwen. Anderen, zoals Proust en Colette toen ze ouder werd, compenseerden een gevoel van vervreemding met hun verbeeldingskracht. Kazantzakis, Rousseau en Nietzsche op hun beurt hielden het liever bij observeren en nadenken. Wat al deze mensen gemeen hebben met Plato, en met elkaar, is een engagement met het intellect en het besef dat dat versterkt en verrijkt wordt door de tuin. Al meer dan tweeduizend jaar lang biedt de tuin troost aan mensen met een deïstisch ontzag en confronteert hij anderen met goddeloze anarchie; hij kalmeert, geeft moed en onderwijst. Het wil niet zeggen dat er bonsai, appelgaarden of aangeharkte stenen nodig zijn voor diepzinnige gedachten, of dat elke boomspecialist een Aristoteles is. Sartres verwerping van de natuur laat zien dat de tuin niet noodzakelijk is voor filosofie of een leven van intellectuele vrijheid. De tuin biedt gewoon een mogelijkheid: voor gerichte meditatie en contemplatie. Hij hoeft daartoe niet groots of exotisch te zijn. Ondanks al het gepraat over ‘grote landgoederen’ is juist de gewoonheid van de tuin zijn deugd: het mysterie is zelden ver weg. Deze filosofische metgezel wacht, net als voor Socrates, nog altijd net buiten de poorten.
Met ‘Filosoferen in de tuin’ geeft publieksfilosoof Damon Young op een originele wijze een introductie in de filosofie. Met behulp van anekdotes, citaten en beschouwingen over de ‘groene’ belevingswereld van filosofen als Sartre, Socrates en Jane Austen brengt hij hun wereldbeeld tot leven. Filosoferen in de tuin Als je weet hoe een filosoof over zijn tuin, park of plant denkt, begrijp je wat zijn wereldbeeld is. Dat geldt voor de rozentuin van Jane Austen, de bonsai in de kamer van Marcel Proust en de kastanje van Jean-Paul Sartre. Jean-Paul Sartre walgde van de kastanjeboom in het park van Le Harve. De boom roept afkeer op, omdat hij geen bestaansreden heeft. Ook ons bestaan heeft geen zin, vindt Sartre. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld bomen of dieren zijn wij mensen wél in staat zelf betekenis aan ons leven te geven. Damon Young is een Australische schrijver van fictie en non-fictie en mede-oprichter van de ‘School of Life’ in Melbourne.
€17,50