Vandaag verschijnt bij Uitgeverij Ten Have het nieuwe boek van Angela Saini: Superieur.
Bestaat er een verband tussen ras en IQ? Welk ras is het beste? Deze vragen zijn allerminst gedateerd. De rassentheorie beleeft een zorgwekkende comeback, in wetenschap en in politiek. Angela Saini onderzoekt in Superieur pseudowetenschappelijke beweringen en theorieën over ras, en toont aan waarom ze onhoudbaar zijn.
Superieur is een broodnodig onderzoek naar de verraderlijke geschiedenis en consequenties van de rassentheorie. Dit boek geeft onweerlegbare argumenten om die theorie en racisme te bestrijden.
Angela Saini (1980) is wetenschapsjournalist voor BBC-radio. Haar werk is o.a. gepubliceerd in New Scientist, Marie Claire en The Economist. Ze won prijzen van de Association of British Science Writers en de American Association for the Advancement of Science.
‘Je kunt ze in het British Museum zien
De beenderen van Afrikaanse mensen’
– Fun-Da-Mental, ‘English Breakfast’
Ik ben omringd door dode mensen en vraag mezelf af wat ik ben.
Waar ik ben is in het British Museum. Ik woon al bijna mijn hele leven in Londen en heb in de afgelopen decennia iedere afdeling vele malen gezien. Het was de plek waar mijn man mij voor ons eerste uitje mee naartoe nam, en jaren later was het het eerste museum waar ik mijn jonge zoon heen bracht. Wat me elke keer opnieuw aantrekt is de omvang, de enorme hoeveelheid voorwerpen. Elk daarvan lijkt nóg ouder en waardevoller dan het vorige. Ik voel me erdoor overweldigd. Maar ik heb geleerd dat als je goed kijkt, er ook geheimen zijn – geheimen die de grandeur ondermijnen, die een ander verhaal vertellen dan het verhaal waarvoor het museum gebouwd werd.
Toen de arts, verzamelaar en slavenbezitter Sir Hans Sloane bij zijn dood in 1753 de collectie naliet die het British Museum zou worden, werd een instelling gesticht die het hele bereik van de menselijke cultuur zou gaan documenteren, zowel in de tijd als in de ruimte. Het British Empire werd steeds groter, en in het museum kun je zien hoe deze Empire-bouwers hun eigen plek in de geschiedenis zagen. Groot-Brittannië beeldde zich in de erfgenaam te zijn van de grote beschavingen van Egypte, Griekenland, het Midden-Oosten en Rome. De enorme zuilengalerij bij de ingang, voltooid in 1852, imiteert de architectuur van het oude Athene. De neoklassieke stijl die de inwoners van Londen met deze plek in de stad associëren heeft zijn bestaan te danken aan het feit dat de Britten zichzelf zagen als de culturele en intellectuele erfopvolgers van de Grieken en de Romeinen.
Loop langs de beelden van Griekse goden, wier lichamen beschouwd werden als het ideaal van de menselijke fysieke perfectie, en je bent getuige van dit verhaal. Loop langs de witmarmeren sculpturen, verwijderd uit het Parthenon in Athene toen zij al aan het afbrokkelen waren, en je gaat het museum zien als getuigenis van de strijd om dominantie, om het bezit van de diepe wortels van de beschaving zelf. In 1798, toen Napoleon Egypte veroverde en een genieofficier van het Franse leger de Steen van Rosetta ontdekte, die historici in staat stelde voor het eerst hiëroglyfen te ontcijferen, werd dit voorwerp van onschatbare waarde voor Frankrijk geclaimd. Een paar jaar nadat de steen was gevonden kreeg het Britse leger hem als trofee in handen en werd hij hierheen gebracht. Zij deden hem geweld aan met de woorden ‘Buitgemaakt in Egypte door het Britse leger’, wat nog steeds op een van de zijden gegraveerd staat. Zoals de historicus Holger Hoock schrijft: ‘De omvang van de verzameling van het British Museum heeft veel te danken aan de macht en de reikwijdte van het Britse leger en de imperiale staat.’
Het museum stond in dienst van het verhaal dat Groot-Brittannië, deze kleine eiland-natie, ooit de macht had om schatten, acht miljoen kostbare voorwerpen, uit iedere uithoek van de wereld te halen en hierheen te transporteren. De inwoners van Rapa Nui (Paaseiland, zoals de Europese ontdekkingsreizigers het noemden) bouwden de gigantische buste van Hoa Hakananai’a om de geest van een van hun voorouders te vangen, en de Azteken kerfden de kostbare turquoise dubbelhoofdige slang als symbool van hun gezag, maar in de negentiende eeuw kwamen beide objecten hierheen, om er vervolgens te blijven. Om het allemaal nog erger te maken zijn het slechts twee van de vele, en moeten ze de ruimte delen met voorwerpen uit Mesopotamië en de vallei van de Indus, die duizenden jaren ouder zijn. Maar geen enkel voorwerp in het museum is belangrijker dan het museum zelf. Al deze bij elkaar gebrachte sieraden hebben een duidelijk verhaal te vertellen, dat in elkaar is gezet om ons te herinneren aan de plaats van Groot-Brittannië in de wereld. Het is een getuigenis van de onbeschaamdheid van de macht.
En dat is de reden dat ik nu alweer in het museum ben. Toen ik dit boek ging schrijven, wilde ik de biologische feiten rondom het begrip ras leren begrijpen. Wat vertelt het moderne wetenschappelijke bewijsmateriaal ons écht over de menselijke verschillen, en wat betekenen die? Ik las de genetische en medische literatuur, ik onderzocht de geschiedenis van de wetenschappelijke ideeën, ik interviewde enkele toonaangevende onderzoekers op hun gebied. Wat mij duidelijk is geworden, is dat de biologie deze vraag niet kan beantwoorden, althans niet volledig. Als we de betekenis van ras willen begrijpen moeten we begrijpen hoe macht werkt. Als je ziet hoe macht het idee van ras heeft vormgegeven en dat blijft doen, hoe macht zelfs de wetenschappelijke feiten beïnvloedt, begint alles eindelijk op zijn plaats te vallen.
Het was niet lang na de stichting van het British Museum dat Europese wetenschappers begonnen te definiëren wat wij nu ras noemen. In 1795, in de derde editie van On the Natural Varieties of Mankind, beschreef de Duitse arts Johann Friedrich Blumenbach vijf mensentypes: Kaukasisch, Mongools, Ethiopisch, Amerikaans en Maleis, waarbij hij het Kaukasische type – zijn eigen ras – tot de status van mooiste van allemaal verhief. In nauwe zin verwijst ‘Kaukasisch’ naar de mensen die wonen in de bergachtige Kaukasus-regio tussen de Zwarte Zee in het westen en de Kaspische Zee in het oosten, maar de weidse definitie van Blumenbach omvatte iedereen in Europa, India en Noord-Afrika. Dit was nauwelijks wetenschappelijk te noemen, ook niet in zijn tijd, maar zijn vage menselijke taxonomie zou niettemin blijvende gevolgen hebben. Kaukasisch is het beleefde woord waarmee we vandaag de dag nog steeds witte mensen van Europese afkomst aanduiden.
Het moment waarop we in biologische groepen werden ingedeeld, en in onze respectievelijke categorieën werden ondergebracht, was het begin van de waanzin. Ras voelt vandaag de dag zó echt en tastbaar. We beelden ons in dat we weten wat we zijn, terwijl we vergeten zijn dat raciale classificatie altijd vrij willekeurig is geweest. Neem het voorbeeld van Mostafa Hefny, een Egyptische immigrant in de Verenigde Staten die er heilig van overtuigd is dat hij zwart is. Volgens de regels die door de Amerikaanse regering zijn neergelegd in haar uit 1997 daterende normen aangaande ras en etniciteit van het Office of Management and Budget worden mensen die afkomstig zijn uit Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika officieel geclassificeerd als wit, op dezelfde manier als Blumenbach Hefny zou hebben gecategoriseerd als Kaukasisch. Dus in 1997 begon Hefny, die toen zesenveertig was, een rechtszaak tegen de regering van de Verenigde Staten om zijn officiële raciale classificatie te laten omzetten van wit naar zwart. Hij wijst naar zijn huid, die donkerder is dan die van sommige zelfverklaarde zwarte Amerikanen. Hij wijst naar zijn haar, dat zwart is en meer krullen heeft dan dat van sommige zwarte Amerikanen. Voor een alledaagse waarnemer is hij een zwarte man. Maar de autoriteiten houden vol dat hij wit is. Zijn probleem is nog steeds niet opgelost.
En Hefny is niet de enige. Een groot deel van de wereldbevolking valt door een of andere kloof als het erop aankomt ras te definiëren. Wat wij zijn, deze harde maatstaf van onze identiteit – zo diep dat hij gegrift is in onze huid en ons haar, een kwaliteit die niemand kan veranderen – is lastiger vast te leggen dan we denken. Mijn ouders komen uit India, wat betekent dat ik afwisselend word omschreven als Indiaas, Aziatisch of simpelweg ‘bruin’. Maar toen ik in de jaren negentig opgroeide in Zuidoost-Londen werden diegenen van ons die niet wit waren politiek dikwijls als ‘zwart’ aangeduid. De National Union of Journalists beschouwt me nog steeds als een ‘zwart lid’. Op grond van de definitie van Blumenbach zou het feit dat ik uit Noord-India stam mij Kaukasisch maken. Net als Mustafa Hefny ben ik dus ook ‘zwart’, ‘wit’ en andere kleuren, afhankelijk van waar je de voorkeur aan geeft.
We kunnen op iedere manier die we willen grenzen door de wereld trekken, en in de geschiedenis van de rassentheorie hebben mensen dat ook gedaan. Wat ertoe doet is niet waar de grenzen getrokken worden, maar wat ze betekenen. De betekenis houdt verband met de tijd. En in de tijd van Blumenbach bevonden witte mensen van Europese afkomst zich aan de top van de machtshiërarchie. Zij bouwden hun wetenschappelijke verhaal over de menselijke soort rond dit geloof. Zij dachten dat zij de natuurlijke winnaars waren, de onvermijdelijke erfgenamen van de nabijgelegen grote oude beschavingen. Zij beeldden zich in dat alleen Europa de geboorteplek van de moderne wetenschap kon zijn geweest, en dat alleen de Britten het spoorwegnetwerk in India hadden kunnen bouwen. Velen beelden zich nog steeds in dat witte Europeanen een soort aangeboren voordeel genieten, een superieure reeks genetische kwaliteiten die hen tot economische dominantie heeft gebracht. Zij geloven, zoals de Franse president Nicolas Sarkozy in 2007 zei, dat ‘de tragedie van Afrika is dat de Afrikaan de geschiedenis niet volledig is binnengetreden… er is geen ruimte voor de menselijke ondernemingszin, noch voor het idee van de vooruitgang’. De subtekst is dat de geschiedenis voorbij is, dat de sterksten zijn komen bovendrijven, en dat de overwinnaars bekend zijn.
Maar de geschiedenis is nooit voorbij. Er zijn voorwerpen in het British Museum die deze waarheid stilletjes uitschreeuwen, die het geheim verraden dat het museum probeert te verbergen.
Als je er voor het eerst komt is het bijna onmogelijk om ze op te merken, omdat ze zo makkelijk over het hoofd worden gezien door bezoekers die haast hebben om iedere grote schat af te tikken. Je sluit je aan bij de andere vissen in de school. Maar loop de trap eens op naar de afdeling over het oude Egypte, naar het gipsen afgietsel van een reliëf van de tempel van Beit el-Wali in Beneden-Nubië, gebouwd door farao Ramses ii, die in 1213 vóór Chr. overleed. Het hangt hoog tegen het plafond aan en bestrijkt bijna de hele zaal. Kijk naar de farao, afgebeeld als een indrukwekkende figuur op een strijdwagen, met een grote blauwe hoofdtooi en zwaaiend met pijl-en-boog, zijn huid beschilderd met gebrand oker. Hij rijdt dwars door een legioen Nubiërs, gekleed in luipaardvellen, sommigen met een zwarte huid en anderen beschilderd met hetzelfde oker als hij. Hij veroorzaakt een wirwar van ledematen, voordat ze ten slotte overweldigd worden.
Het reliëf laat zien dat de Egyptenaren destijds dachten dat zij een superieur volk waren met de meest geavanceerde cultuur, die orde in de chaos bracht. De raciale hiërarchie, als je het zo wilt noemen, zag er in die tijd en op die plek nu eenmaal zo uit.
Vervolgens veranderden de dingen. Op de benedenverdieping bevindt zich een granieten sfinx van een eeuw of twee later, een relict uit de tijd dat de Koesjieten, de inwoners van een oud Nubisch koninkrijk, gelegen in het hedendaagse Soedan, Egypte binnenvielen. Er was nu een nieuwe winnaar, en de ramsfinx die farao Taharqa – de zwarte koning van Egypte – beschermde, laat zien hoe deze veroveringsmacht zich de Egyptische cultuur eigen maakte. De Koesjieten bouwden hun eigen piramides, op dezelfde manier als de Britten later de klassieke Griekse architectuur zouden namaken.
Door objecten zoals dit kun je begrijpen hoe machtsevenwichten in de loop van de geschiedenis verschuiven. Zij tonen een minder eenvoudige versie van het verleden, van wie wij zijn. En dat is er een die nederigheid vereist, en ons waarschuwt dat macht van voorbijgaande aard is. Belangrijker nog is dat zij laten zien dat kennis niet alleen een eerlijk verhaal is over wat we weten, maar gezien moet worden als iets wat gemanipuleerd wordt door degenen die toevallig de macht in handen hebben als zij wordt vastgelegd.
De afdeling Oude Egyptische kunst in het British Museum is altijd het drukst bezocht. Als we langs de mummies lopen, in hun glinsterende vitrines, beseffen we niet altijd dat dit ook een mausoleum is. We worden omringd door de skeletten van echte mensen die in een beschaving leefden die niet minder opmerkelijk was dan die erop volgden of eraan voorafgingen. Iedere samenleving die toevallig dominant is gaat, als het erop aankomt, van zichzelf denken dat zij de beste is. Hoe sterker we worden, des te meer onze macht geïnterpreteerd wordt als niet alleen cultureel bepaald, maar ook als iets natuurlijks. We schilderen onze vijanden af als lelijke buitenlanders en onze ondergeschikten als inferieur. We bedenken hiërarchieën, en geven betekenis aan onze eigen categorieën. Op een dag, over duizend jaar, in een ander museum, in een ander land, kunnen het Europese beenderen zijn in glazen vitrines, en kan wat ooit werd beschouwd als een geavanceerde samenleving zijn opgevolgd door een nieuwe. Honderd jaar is niets; binnen een millennium kan alles veranderen. Geen regio of volk heeft een claim op superioriteit.
Ras is het tegenargument. Ras komt in de kern van de zaak neer op het geloof dat we van geboorte anders zijn, diep in ons lichaam, misschien zelfs qua karakter en intellect, en in onze uiterlijke verschijning. Het is het idee dat groepen mensen bepaalde aangeboren kwaliteiten hebben die niet alleen zichtbaar zijn aan de oppervlakte van hun huid, maar intrinsiek zijn aan hun fysieke en geestelijke vermogens, die misschien zelfs helpen het verloop van de vooruitgang te definiëren, het succes en het falen van de naties waar onze voorouders uit zijn voortgekomen.
Noties van superioriteit en inferioriteit beïnvloeden ons op een diepgaande manier. Ik hoorde over een oudere man in Bangalore, Zuid-India, die zijn chapati’s met mes en vork at, omdat dit de manier was waarop de Britten aten. Nadat mijn overgrootvader in de Eerste Wereldoorlog voor het Britse imperium had gevochten, en mijn grootvader in de Tweede Wereldoorlog, werden hun bijdragen vergeten, net als die van talloze andere Indiase soldaten. Zij werden als niet strikt gelijkwaardig beschouwd aan hun witte Britse tegenhangers. Dit is hoe het was. In de twintigste eeuw leefden hele generaties onder koloniale heerschappij, apartheid en segregatie, waardoor zij het slachtoffer werden van gewelddadig racisme en discriminatie, omdat dit is hoe het was. Toen jongens van mijn school stenen gooiden naar mijn zus en mij, als kleine meisjes, en tegen ons zeiden dat we naar huis moesten gaan, was dit hoe het was. Ik wist zelfs toen ik bloedde dat dit was hoe het was. En dit is hoe het voor velen nog steeds is.
Ras, gevormd door macht, heeft een eigen kracht verkregen. Wij hebben onze classificaties zodanig geïnternaliseerd – de trend waartoe door wetenschappers als Blumenbach het startschot was gegeven – dat we er geen probleem mee hebben onszelf te classificeren. Velen van degenen die het British Museum voor het eerst bezoeken (ik kan u dit vertellen omdat ik ze urenlang heb geobserveerd) komen om in deze zalen hun eigen plek te zoeken. De Chinese toeristen gaan rechtstreeks naar de kunstvoorwerpen van de Tang-dynastie; de Grieken naar de marmeren beelden van het Parthenon. De eerste keer dat ik hier kwam, ging ik linea recta naar de Indiase afdeling. Mijn ouders waren in India geboren, net als hun ouders, en hun ouders vóór hen, dus ik dacht dat ik hier de voorwerpen zou aantreffen die het relevantst waren voor mijn persoonlijke geschiedenis. Heel veel bezoekers kennen datzelfde verlangen om te weten wie hun voorouders waren, om te weten wat de prestaties van hun volk waren. Wij willen onszelf in het verleden zien en vergeten dat alles in het museum ons als mensen allemaal toebehoort. Wij zijn allemaal de producten ervan.
Maar dat is uiteraard niet wat we leren, want het museum is niet ontworpen om ons dat te vertellen. Gevangen in die glazen vitrines, vastgemaakt aan de vloer – waarom bevinden deze voorwerpen zich in deze zalen, en niet waar zij voor het eerst vervaardigd zijn? Waarom bevinden zij zich in dit museum in Londen, waarvan de neoklassieke pilaren de natte, grijze lucht in steken? Waarom bevinden de beenderen van Afrikanen zich hier, en niet waar zij begraven zijn, in de prachtige graftombes die voor hen waren gemaakt, en waar ze tot in de eeuwigheid hadden moeten blijven liggen?
Omdat dit is hoe macht werkt. Zij neemt, zij claimt en zij houdt vast. Zij laat je geloven dat dit de plek is waar ze behoren. Het is bedoeld om je op je plaats te zetten.
Het mondiale machtsevenwicht, zoals zich dat in de achttiende eeuw aftekende, betekende dat schatten van over de hele wereld alleen maar konden en moesten eindigen in een museum zoals dit, omdat Groot-Brittannië destijds een van de machtigste landen was. Groot-Brittannië en andere Europese machten waren de jongste kolonisatoren, de meest recente winnaars. Dus gaven zij zichzelf het recht om dingen mee te nemen. Zij gaven zichzelf het recht om de geschiedenis op hún manier op te tekenen, en om de wetenschappelijke feiten over de mensheid op hún manier te interpreteren. Europese denkers vertelden ons dat hun culturen beter waren, en dat zij het alleenrecht hadden op denken en redeneren, en verbonden dit met de notie dat zij tot een superieur ras behoorden. Dit werd onze werkelijkheid.
De waarheid is anders.
Superieur van Angela Saini is een broodnodig onderzoek naar de verraderlijke geschiedenis en consequenties van de rassentheorie. Dit boek geeft onweerlegbare argumenten om die theorie en racisme te bestrijden.
€22,99